Hypothese voorvaders familie Mestrom Mestrum

Bron: In en om de schuilkerkjes van Noordelijk Westergo: katholiek leven in Frieslands Noordwesthoek onder de Republiek (1580-1795)

Omschrijving

Soort Waarde
Datum titel In en om de schuilkerkjes van Noordelijk Westergo: katholiek leven in Frieslands Noordwesthoek onder de Republiek (1580-1795)
Afkorting
Autoriteit https://hdl.handle.net/2066/107127
Auteur H. J. Oldenhof / Promotor : L. Rogier
Plaats Assen
Publicatie Dissertation
Referentienummer
Referentietype

Invoer met deze bron

Personen
Petrus Mestrum

Tekst

https://repository.ubn.ru.nl//bitstream/handle/2066/107127/mmubn000001_075904136.pdf

Media

PDF

In en om de schuilkerkjes van Noordelijk Westergo

Notities

Pag 68: "Voorbeelden van later overgegane priesters zijn Bernhardus Gaspari, eerst Benedictijn in Freckenhorst en van 1611 tot 1616 predikant te Harlingen,3SI en de
Franciscaan Petrus Mestrum, die zijn loopbaan in Friesland begon als missionaris te Oosterend, in een conflict met zijn oversten kwam en na herscholing te Franeker van 1662 tot zijn dood in 1672 als predikant te Peins en Sweins stond."

Pag 260: "Mogelijk is het ook de predikanten van de classis Franeker wel duidelijk geworden, dat de lang volgehouden waakzaamheid het nachtelijk wanbedrijf der papen niet kon verhinderen. In hun vergadering van 16/6 april 1668 besloten zij allereerst aan de Staten vernieuwing en ernstigeuitvoering van de plakkaten tegen de „grouwelijke Godslasterlyke S.
Nicolaes superstitien" te verzoeken. Bij de rondvraag kwamen zoveel klachten over „groóte en grouwelyke stoutheden eeniger paaps priesters in verscheyden plaetsen" ter tafel, dat de vergadering gecommitteerden aanwees om de klachten aan de regenten over te brengen en hun hulp te verzoeken en wel aan de magistraat van Franeker, aan Edzard van
Grovestins, grietman van Menaldumadeel (ds Bartholomeus Wiarda van Dronryp en Petrus Mestrum van Peins), aan Johan van Goslinga in Franekeradeel (Balthasar Bekker van Franeker en Evert Nappius van Midlum) en aan Oene van Grovestins in Hennaarderadeel."

Pag. 264-266: "Petrus Mestrum als predikant
Na zijn studie te Franeker is de ex-Franciscaan Petrus Mestrum enige tijd candidaat geweest. Hij preekte enkele malen in de omgeving van zijn vroegere statie en ook in de Galileërkerk te Leeuwarden, de vroegere kerk van de Minderbroeders. Het ongewone geval trok heel wat toehoorders, ook veel katholieken. De priesters hielden daarom hun gelovigen voor dat het bijwonen van zulk een preek zware zonde was.

Nog in hetzelfde jaar 1662 werd Petrus Mestrum beroepen te Peins en Sweins. Daar werd hij op 10 september/31 augustus als predikant bevestigd.
De voornaamste drijfkracht achter dit beroep was ritmeester Ignatius Kingma van Sweins, die hoopte op deze wijze zijn vrouw Ida Meinsma van haar katholiek geloof afkerig te maken. Volgens verhalen van Tiara ging dit hem slecht af, vooral als Kingma's zeer belezen zwager Gabbe Meinsma aanwezig was, die telkens weer met zijn argumenten de predikant het zwijgen oplegde. Een ander verhaal over het optreden van Mestrum deelt Aerts mee.
Een onvermogend man die enige jaren te voren in doodsnood katholiek gedoopt was, kreeg het in 1662 zo moeilijk dat hij zich tot Mestrum en diens vrouw wendde om hulp. Deze zei toe, doch eiste dat hij zou overgaan naar de gereformeerden, die de enige voorbestemden voor het eeuwig heil waren. De arme weigerde en zwoer liever deuren en ramen op slot te doen en met vrouw en kinderen van honger te sterven, dan de kerk te verlaten die hem de doop had willen geven. Mestrum vertelde dit antwoord rond om zijn gemeentenaren afkerig te maken van hulp. Ook een burgemeester van Leeuwarden hoorde het verhaal. Toen later de vrouw van de arme bij hem kwam om hulp, joeg hij haar woedend weg : zij moest maar hulp vragen van de kerk waarbij zij zich aangesloten had. Van andere mensen hebben zij echter hulp gekregen.

Het geval Mestrum en 's mans preektalent betekenden een groot gevaar door de zwakke schapen in de kudde van Gerardus Gogh. Om die reden hield hij veelvuldig samenkomsten in de omgeving van Peins en gaf daar niet alleen godsdienstonderwijs, maar verhaalde ook de oorzaken van Petrus' afval: hij zou zo hoogmoedig zijn, dat zijn afval reeds in het klooster voorspeld was. Op deze wijze wist Gogh zijn invloed te handhaven. Hij werd daarbij geholpen door de omstandigheid dat Petrus' zuster, die zijn huishoudster geweest was, hardnekkig weerstand bood aan alle bekeringspogingen, en dat Petrus daarin berustte. Ook werd verteld, dat hij gezegd zou hebben zich in het laatst van zijn leven te willen bekeren, doch niet eerder omdat hij te oud en te zwak was voor de kloosterlijke levenswijze. Hij behield zijn katholieke boeken, viel in zijn preken nooit het katholicisme op grove wijze aan en op vragen van katholieken of zij in hun geloof zalig konden worden, antwoordde hij steeds bevestigend.

Persoonlijk heeft zijn overgang Petrus geen geluk gebracht. Zijn huwelijk werd voor hem en zijn vrouw een teleurstelling, wat Tiara met kleurige verhalen verduidelijkt. Sommige haatten Mestrum: eens vond hij op de kerkdeur een tekening aangeplakt met het opschrift „Petrus Mestrum hanght hier aen de galge". Tiara durft trouwens niet uitspreken of het geval mensen—, dan wel duivelswerk was, want volgens hem werd Petrus zonder twijfel door kwade geesten bezocht. Onder de preek kwam het schuim hem soms op de mond, hij knarste met de tanden en stotterde. Er werd ook verteld, dat de duivel hem eens te pakken genomen heeft toen hij met de trekschuit van 's morgens vier uur uit Leeuwarden naar huis vertrokken was en bij de Hoombrug in Dronryp uitgestapt. Tussen het armhuis (op de plaats van de tegenwoordige openbare school) en de kerk zou hij zo ernstig door een boze geest onder handen genomen zijn, dat hij er doodsbleek uitzag als was hij geen levend mens.

Hoeveel aanzien Mestrum in de kring van zijn ambtsbroeders genoot, blijft onzeker; in ieder geval is hij bursarius van de classis geweest.
De eerste vergadering van 1669 heeft na de aanroeping van de Heilige Geest eerst censura morum gehouden en daarna Mestrum een helper toegewezen in de persoon van ds. Bemhardus Dronryp. Staan deze feiten toevallig bij elkaar, of heeft de scriba hiermee een herinnering aan
verkeerde handelingen willen vasthouden?

Over het einde van Petrus Mestrum vertelt Tiara een zonderling verhaal. Hij kwam thuis uit Franeker, weer van de classicale vergadering, waarbij rijkelijk onthaald was op wijn en „boze geest". De hele weg zou hij niet gegaan zijn, maar gesleept en geslagen zijn door een duivel, die hem bij zijn huis in een sloot wierp. Hij werd er halfdood uitgehaald en ging tot zijn dood te keer als een blaffende hond, zoals Tiara zich door de zuster van een ooggetuige liet vertellen. Gogh zou hem nog opgezocht hebben zonder een spoor van berouw in zijn vroegere medebroeder te ontdekken.
Het is moeilijk bij Tiara de grens tussen het mogelijke, het onwaarschijnlijke en het onware te trekken, maar in ieder geval is de bewering dat Petrus Mestrum de begrafenis van een dier gekregen heeft, niet waar: hij kreeg een grafsteen die vermeldde, dat „den eerwaardigen, Godzaligen en welgeleerden Petrus Mestrum", oud 52 jaren, op 29 januari 1672 „in den Heer zeer christelijk ontslapen" is."